EEN PLAATS WAAR MENSEN SAMENKOMEN

Het station is een plaats waar veel mensen samenkomen en waar verschillende verhalen mekaar kruisen. Ieder heeft daarbij zijn eigen motief om de trein te nemen. Terwijl de ene voor het werk ‘spoort’, zullen anderen dit enkel doen uit vrijetijdsbesteding. Het spreekt voor zich dat deze motieven niet ongewijzigd blijven. Hoewel de trein nu een toegankelijk vervoermiddel is, trok deze 100 jaar geleden vooral een select publiek aan.

Seizoenarbeiders

In de 19de eeuw was de Vlaamse economie vooral afhankelijk van landbouw en ambachten. Nadat hooioogsten herhaaldelijk mislukten en meer buitenlandse producten werden geïmporteerd, kwam Vlaanderen in economische problemen. De werkgelegenheid daalde drastisch. Als gevolg hiervan moesten Vlaamse arbeiders ergens anders de kost verdienen en trokken ze naar Noord-Frankrijk om daar op de bietenvelden, in de cichoreiasten, suikerfabrieken, de vlasoogst en steenbakkerijen te werken. Om deze reden werden ze ook de ‘Fransmans’ genoemd. Weken- of zelfs maandenlang waren ze weg van huis.

Het seizoenswerk werd groot onder het groeiend spoorwegennetwerk. De trein maakte het dan ook mogelijk voor hen om de reis te ondernemen. Enkele lokale spoorwegen bleken essentieel te zijn voor West-Vlaamse seizoenarbeiders. Zo bijvoorbeeld de spoorlijn 62, nu beter gekend als de Groene 62. Deze lijn startte zijn traject in Oostende en liep over Torhout tot in Frankrijk. Voor seizoenarbeiders betekende dit de perfecte verbinding tussen hun thuishaven en hun werk. Voor arbeiders uit naburige gemeenten bleek evenwel de tramlijn een goeie aansluiting te zijn. Zo vertrokken veel Koekelarenaren met de spoorauto ’t Kamieltje via lijn 342 naar hun werk.

Toerisme

Naast het werk was (en is) toerisme één van de grootste motieven om de trein te nemen. Als snel vervoersmiddel reisde men zo van plek naar plek. Op het einde van de 19de eeuw speelden toeristische motieven deels een rol bij de aanleg van nieuwe spoorwegen. Denken we maar aan de spoorlijn 62 die onder meer bedoeld was om Franse toeristen naar de Belgische kust te vervoeren. Steden en gemeenten profiteerden van de economische voordelen die met het toerisme gepaard gingen en zetten bijkomend in op recreatiemogelijkheden. Deze werden verder aangevuld met faciliteiten en accommodaties, zoals hotels of restaurants. Zo liet de Koekelaarse brouwer Maurits Christiaens-Vanderheyden in de Zuidstraat van Ichtegem in 1925 een herberg bouwen. Deze bevond zich pal naast het station en had als doel de reizigers op te vangen. Een ander voorbeeld is de stationsbuurt van Kortemark. Toen na de Eerste Wereldoorlog het toerisme er opnieuw steeg, werd dit voor vele reizigers een uitgaansplek.

Toch bleef reizen ter ontspanning nog lang een zaak die enkel weggelegd was voor de rijken. Vooral grootsteden zoals Oostende of Brugge bleken een trekpleister zijn.

Treinpersoneel

Alhoewel zij immer aanwezig zijn op het station, de tram of de trein, wordt het personeel van de sporen vaak vergeten. De dagen van dit personeel - denken we bijvoorbeeld aan deze van machinisten en conducteurs - bestaan vaak uit het over een weer rijden langs spoorlijnen en uit het bewaren van de orde op de spoorwegen.

Ten tijde van de stoomtrein waren er echter ook heel wat stokers aan het werk. Sommigen van hen werkten ver van huis. Spoorwegmaatschappijen bouwden sommige stations dan ook uit met de nodige slaapplaatsen. Stationschefs en seinwachters kregen vaak hun eigen huisje aan een halte of overweg.

Toen de werkgelegenheid begon te stijgen, konden spoorwegbedienden makkelijker huren of bouwen in de buurt van het station. Dit was in Kortemark het geval waar  het station tevens dienst deed als depot. Concreet wou dit zeggen dat het een plaats was waaruit alle personeel vertrok en aankwam. Velen settelden zich bijgevolg in de buurt. Een huizenrij van twaalf gelijke woningen, de zogenaamde "De twaalf apostelen" werd er voor hun huisvesting opgericht.